‘DE WATERDANS’
‘DE WATERDANS’ (2002), auteur Frans Vlastuin
Hoofdstuk 1 MAN OP DE RUG GEZIEN
Naast Steakhouse Amadeus, voorheen Hotel Boschlust, parkeerde ik mijn auto en kon de laan inkijken die naar de algemene begraafplaats leidde. Het zou van een genante clichématigheid getuigen als ik zou stellen dat het daar uitgestorven was. Maar clichés zijn gelegitimeerde waarheden en er liep werkelijk geen hond; laat staan dat er een te horen was, want het nabijgelegen dierenasiel was jaren geleden opgeheven. Vroeger ging het gejank je door merg en been en als je over de begraafplaats liep, moest je onwillekeurig denken aan een ouderwetse griezelfilm, met scheefgezakte grafzerken en zwiepende slagregens. Aan de ene kant van de laan stonden huizen met puntdaken met afgeperkte tuintjes en aan de andere zijde oude bomen, waarvan de zwaar bebladerde takken deemoedig over het asfalt bogen, als lakeien voor de koning.
Ik liep de laan in en realiseerde mij dat ik vanuit het Steakhouse gezien op een eenzame man moest lijken, die dramatisch uit het gezichtsveld verdween, zoals aan het slot van een indrukwekkende film. Zwart hekwerk omlijnde de begraafplaats, als een reuzenrouwkaart. Ik ging het terrein op en nam plaats op een bankje. De aula met het minuscule kapelletje stond er bedeesd bij. Waar bevond zich haar graf? Moeilijk om dat te weten te komen, want haar laatste rustplaats kon nog geen steen verdragen.
Ik wandelde wat door de nauwkeurig aangelegde laantjes en kwam bij het gedeelte dat er nieuw uitzag. Er was een recentelijk dichtgegooide kuil te zien, met daarnaast een open graf met grijze planken erover en een hoop zand ernaast. Ik keerde om en ging verschillende rijen langs. Als iedereen eens van onder de stenen tevoorschijn kwam, ging het door me heen, dan zouden vele bekenden van pakweg dertig jaar geleden weer present zijn. Natuurlijk wist ik beter. Iedereen wás nog aanwezig, zij het onbereikbaar voor het blote driedimensionaal ingestelde oog.
Ik realiseerde mij ook dat het absurd was dat ik hier over dit terrein liep, want degene wiens graf ik zocht was allang een wereld ingegaan die hier niet aan te treffen was. Ik kwam bij de uitgang en tegelijk kwam me een glanzende lijkwagen tegemoet. De klok boven de aula begon te luiden, terwijl de deuren van binnenuit openzwaaiden. De wagen passeerde me. Een grenen kist torste een berg bloemen. Buiten het hek stonden vier volgauto’s. Achter de zwarte gordijntjes zag ik donkere silhouetten. Trieste gedempte sfeer. Dit was niet mijn voorstelling van de dood. Toen ik weer richting mijn auto wandelde, merkte ik dat ik me reflexief en merkwaardig rustig voelde, alsof ik omgeven was door entiteiten die me omwikkelden met een transparante gewatteerde deken. Ik keek naar de onbewolkte lucht en vroeg me af waar ze zich bevond.
Haar naam was Greetje; toen, jaren geleden, en ook nu nog. Ze was te fijn besnaard en te kwetsbaar om haar te voorzien van de kloeke naam Greet. Haar ouders moesten dat voorvoeld hebben, omdat het ook haar geboortenaam was. Kort en simpel: Greetje. Op mijn vijftiende jaar had ik een doorbraak meegemaakt, waaraan zij voor het grootste deel debet was geweest, zonder dat ze het in de verste verten vermoedde.
Al mijn vrienden gingen verder met hun leven en vergaten die lente in dat belangrijke jaar in de jaren zestig van de vorige eeuw, terwijl ik die periode ging koesteren als een breekbare porseleinen urn. Feitelijk zag ik die tijd als de eerste inwijding in mijn leven en zij was mijn Meesteres geweest, zonder dat ze het wist. Zij verbrak de ketenen waarmee ik mezelf stevig omgord had en wist me zover te krijgen dat ik naar de vrijheid durfde te reiken. Dit was onmogelijk geweest als de Beatles niet hadden bestaan. Zij vormden het kader waarin ik mezelf kon plaatsen. De Beatles reflecteerden mijn schoonheidsgevoelens en gaven bestaansrecht aan mijn ervaringen. Ook mijn grootste mannelijke voorbeeld, John Lennon, was niet meer op aarde. De beloning voor zijn baanbrekende werk waren vijf kogels.
Zo geringschattend als Greetje over zichzelf sprak; ik kon het amper geloven, gezien de enorme waarde die zij voor mijn ontwikkeling heeft gehad. Dat had ik haar willen vertellen. Een grafsteen kan niet aangeven wat een mens werkelijk heeft betekend. Alleen versleten clichés kunnen in het harde steen aangebracht worden. Ik zal nooit vergeten hoe haar ogen begonnen te flonkeren toen ik onze tijd van toen aanhaalde. Ze wilde alles weten, omdat zij zelf het meeste was vergeten, behalve het overheersende gevoel van naïef plezier en zich voor het eerst door jongens bewonderd weten. Ze dreef op een gelukzalige wolk van liefde, waande zich een godin.
Mijn auto stond in de zon. We hadden een warme zomer achter de rug en nu wist de zon, maanden later, nog niet van ophouden. Ik draaide alle ramen open en deed een cd in de autoradio. De Beatles bezongen een liefdesbrief in ‘P.S. I Love You’. Dat bracht me ineens op een idee. Waarom stuurde ik Greetje geen brieven? Het was mogelijk dat zij nog aanwezig was. Daar was veel literatuur over verschenen de laatste jaren: de mogelijkheid dat overledenen nog rondwaarden, nabestaanden troostend en zich schikkend in de onzichtbare dimensie. Ik bedacht me dat Greetje een monument verdiende. Geen log bakbeest van steen, maar een levendig, tastbaar bouwwerk: het verhaal dat ik haar zo graag had willen vertellen. Iedere avond zou ik Greetje aanschrijven, in de hoop dat zij stiekem over mijn schouder zou meelezen. Ik startte mijn auto.