Uitgeverij Tournesol

‘NOBEL WAS HIJ’

    ‘NOBEL WAS HIJ’ (1999), auteur Frank de Zanger

 

 

 

Hoofdstuk 1

Luid lachend zat hij op zijn tuinstoel. Hij moest zo hard lachen, dat de stoel ervan schudde. Het maanlicht op de gladde zee voor hem en de fonkelende sterren boven hem zag hij niet. De geur van de oleanderstruiken, die het terras waarop hij zat omlijstten, rook hij niet. Het was alsof al zijn zintuigen waren afgesloten. Het enige wat hij voor zich zag was het verleden, het recente verleden, hooguit een half jaar terug.
Hoe was hij ook al weer begonnen? Hij pakte de whiskyfles, die naast hem op een natuurstenen tegel stond, en vulde zijn glas bij. Ontelbare keren al had hij zijn toespraak in gedachten voorbij laten rollen en iedere keer genoot hij er weer van. Maar, wat ook telkens naar boven kwam, was de mateloze spanning die hem de keel had dichtgeknepen toen het zover was. Toen hij naar voren liep, naar het spreekgestoelte en de tot de nok toe gevulde zaal – die hem in staande ovatie begroette – op zijn bezwete rug voelde zitten. Oh, als ze eens wisten! Als ze eens wisten wat hij straks zou gaan zeggen. Als ze het werkelijk geweten hadden, dan had het hooggeleerde publiek, de wetenschappelijke elite uit werkelijk alle delen van de wereld, niet zo enthousiast staan applaudisseren. Nee, dan had hen het zweet in de handen gestaan.
Op het moment dat hij zich omkeerde en zijn aantekeningenbriefje uit zijn binnenzak haalde, had hij in paniek gedacht dat hij geen woord meer zou kunnen uitbrengen. Dat hij alleen maar zwijgend achter de microfoon zou blijven staan tot het eerste voorzichtige gegiechel uit de zaal zou opklinken. Hoe vaak had hij niet achter zo’n microfoon gestaan voor een gevulde zaal met een kritisch publiek; ettelijke keren! Maar dan was het anders. Zijn onderwerp betrof dan altijd een wetenschappelijke verhandeling en in de zaal zaten voornamelijk natuurkundigen. Na vijf minuten al verschenen dia’s op een groot scherm achter hem. Hij kon zich concentreren op de uitleg bij grafieken en tabellen. Kortom, dan was hij altijd in zijn element en had hij de zaak volledig onder controle.
Wat had zijn publiek anders verwacht, toen hij de zaal inkeek en dacht dat zijn mond nooit meer open zou gaan, anders dan dat Professor Dr. Joost Veldman, de kersverse Nobelprijswinnaar, een blijde, optimistische redevoering zou houden. Een toespraak, waarin de roes van de toekenning van de Prijs nog zou doorklinken. Daar zou een man staan op het podium op het toppunt van zijn wetenschappelijke carrière en nog gloeiend van het hoogtepunt in zijn persoonlijke leven.

De man in polohemd en korte broek, zittend in een luxe tuinstoel, nam een slok van zijn whisky. De triomf! De grootste triomf in zijn hele leven was niet de uitreiking geweest van de Nobelprijs Natuurkunde. Nee, de verpletterde gezichten in de zaal na zijn redevoering! Een zaal, die zo stil was nadat hij zijn laatste woorden had uitgesproken, dat het leek alsof hij voor lege stoelen stond. Pas nadat hij het podiumtrappetje was afgelopen, regelrecht naar de uitgang was gestevend, en de deur achter zich had dichtgetrokken, brak een verhit geroezemoes los in de zaal.
Prof. Dr. Joost Veldman begon weer te lachen. Zijn heldere lach schalde het terras over, over het zorgvuldig aangelegde grasveld waarop de watersproeiers sisten, over de perken met de bonte bloemen, en dook dan steil naar beneden over de rotsen. Zijn lach bereikte gedempt het strand en vloeide uit over het water van de Middellandse Zee, dat met minuscule golfjes aan het strand hapte. Maar toch, in zijn volle lach lag ook iets donkers verscholen, net zoals de bonte bloemen in de perken om hem heen wel bont van kleur waren maar een vale tint hadden in het maanlicht. Hoe was hij begonnen met zijn toespraak? Wist hij het nog? Hij was dan wat traag vanavond, maar het kwam hem weer kristalhelder voor de geest:
‘Excellenties, dames en heren, collega wetenschappers, het is mij een grote eer om als eerste spreker vandaag het woord tot u te richten, aan het begin van deze voor u zo belangrijke milieuconferentie. Uit alle delen van de wereld bent u naar Rome gekomen…’
Ja, zo was hij begonnen, toen het applaus was gestopt en de conferentiegangers waren gaan zitten. Hij was stomverbaasd geweest dat zijn keel niet werkelijk zo was toegeknepen dat hij niets kon uitbrengen. In plaats daarvan vloeiden de woorden als vanouds uit zijn mond. Sterker nog, bij iedere zin voelde hij zich krachtiger worden. Hij ging recht op zijn doel af.
’… gekomen om kennis te nemen van de allerlaatste ontwikkelingen op milieugebied. U weet hoe belangrijk deze zaken zijn en hoe belangrijk het is nieuwe ideeën uit te dragen. Tijdens deze conferentie zullen de sociale, de economische en natuurwetenschappelijke facetten worden belicht van de grote milieuproblemen waarvoor de mensheid zich ziet gesteld. Er is mij verzocht om in mijn voordracht enkele belangrijke natuurwetenschappelijke ontwikkelingen naar voren te brengen, die momenteel grote belangstelling genieten. Mij is ook gevraagd om de resultaten van mijn fundamenteel fysisch onderzoek van de laatste tien jaar, waarvoor ik in december vorig jaar de Nobelprijs Natuurkunde ontving, en dat belangrijke raakvlakken heeft met het fysisch milieu, toe te lichten.’
En ja, toen kwam het, toen moest het komen, de omwenteling, het wegtrekken van het masker.
‘Dit, mijne dames en heren, is mij gevraagd.’
Hij wachtte even en keek de zaal in. Hij zag het publiek en herkende de typische conferentiegangers: De ouderen met hun geroutineerde blik, die zowel echte interesse als gedachten aan de voortreffelijke lunch straks kon inhouden. De jongeren … ja de jongeren, die zal ik echt voor de kop stoten, dacht hij in een flits. Maar, hij vervolgde zijn toespraak, zoals het voor hem op zijn aantekeningenbriefje stond aangegeven; er was geen weg terug.
‘Maar, dat een conferentiecomité mij iets vraagt, wil nog niet zeggen dat ik dat ook zonder meer zal uitvoeren…’
De eerste halzen begonnen zich te rekken.
‘… want, ik heb u vanochtend een geheel andere boodschap te brengen; een boodschap waarvoor u niet gekomen bent, en dat is nu juist de reden waarom ik dit moment heb gekozen.’
Verschillende blikken in de zaal veranderden van ‘comfortabel luisterend’ naar ‘gealarmeerd’. Veldman’s blik schoot even de zaal in. De aanblik van het grotendeels nog gezapig ogende publiek wakkerde zijn strijdlust aan. Een strijdlust, die hevig en bijna verwoestend was geweest toen hij zijn plan had uitgedacht, maar die nu nog niet duidelijk genoeg naar voren kwam. Zo verscholen was het geweest vlak voor zijn toespraak, dat hij bang was dat het niet meer te voorschijn zou komen.
‘Wat ik u wil vertellen op deze zonnige winterdag in Italië is niet de gelikte toespraak die u van een Nobelprijswinnaar verwacht. Nee, het is een aanklacht. Het is een aanklacht tegen u!’
In één klap was het doodstil in de zaal.
‘Want u bent het waartussen ik al jaren vertoef, en u bent het waartegen mijn aversie zich heeft opgebouwd. Ik zit de laatste tien jaar in een hypocriete wereld die zijn weerga niet kent, en u bent er de uitverkoren vertegenwoordigers van. Uitverkorenen, die hier de al uitgebolde magen komen bijvullen met de meest exquise gerechten en de keel komen smeren met de lekkerste Italiaanse wijnen.’

De man in zijn tuinstoel lachte niet meer. Het leek alsof hij keek naar de lichtjes van de vissersboten, die fel tegen de donkere zee afstaken. In werkelijkheid zat hij weer in zijn toespraak, die over de zee kwam aanrollen:
‘Hoe lang horen wij u al de onheilstijdingen brengen over een alarmerende achteruitgang van het milieu. De kranten, gevoed door uw berichten, staan bol van artikelen over de toename van kooldioxide in de dampkring en de komende klimaatsveranderingen als gevolg daarvan. Het gebruik van fossiele brandstoffen moet afnemen, duurzame energieopwekking gestimuleerd. Landbouwmethoden moeten milieuvriendelijker worden; de hoeveelheden gebruikte insecticiden teruggedrongen. De kap van de laatste oerwouden moet een halt worden toegeroepen. De beschikbare hoeveelheid zoet water in de wereld zal beschermd moeten worden en op eerlijke wijze verdeeld over de almaar toenemende wereldbevolking. Ik roep er maar een paar! Het zijn uw baby’s, waar de meesten onder u een vette boterham mee verdienen.’
Nu zag hij de eerste geërgerde gezichten. Verdomme, zie je wel, als je aan hun portemonnee komt!
’Wat zien we gebeuren, mijne dames en heren, met het vraag-en-antwoord-spel dat u heeft ontwikkeld? Als reactie op uw onheilsboden – die overigens goed gefundeerd zijn, laat daar geen twijfel over bestaan – krijgen we conferenties zoals deze bijvoorbeeld.’
De tuinstoel begon weer te schudden van het lachen, want hij kon zich nog goed herinneren dat hij toen ook had gelachen. En die lach, zoals hij later hoorde, was bij de toehoorders overgekomen als het geluid van een cirkelzaag. Hij nam een flinke slok en kroop terug in zijn toespraak, die zich nu ergens achter zijn ogen afspeelde.
‘En dan worden de comités opgericht, veelal “vanuit overheidswege” zoals dat heet, die regeringen adviseren en oproepen tot het nemen van afdoende maatregelen. En dan komt het. Dan komt de politiek erbij. Heren politici, die hier in groten getale aanwezig bent, ik heb het over u! Wat we dan krijgen is het eindeloos gepraat, de vertragingen, de halve maatregelen, de aanbevolen verdere studies, de partijbelangen, de dubbele bodems, de relatie met de industrie, en tenslotte de regelrechte corruptie. Wat is het resultaat van pakweg vijfentwintig jaren zich druk maken over het milieu? Herinnert u zich nog de Club van Rome? Is het kooldioxidegehalte teruggedrongen? Het is niet eens gestabiliseerd. Gaan we zuiniger om met fossiele brandstoffen? Absoluut niet; in tegendeel. Zijn we wereldwijd bezig met milieuvriendelijke landbouwmethoden? Het antwoord is nee. Gaan wij zuiniger om met energie? Het ene na het andere elektrische apparaat wordt ons aangeprezen. Introduceren en stimuleren wij duurzame methoden voor energieopwekking? Het mag geen naam hebben. Zijn we gestopt met het kappen van de laatste oerwouden? Laat me niet lachen. Het mag dan grotendeels de politiek zijn waar het op stuk loopt, met zijn hechte en gedeeltelijk geheime contacten met de industrie, maar waar ik zo langzamerhand ook kotsmisselijk van word zijn de talloze milieugroeperingen met hun campagnes en bedelbrieven en hun berichten dat er hard aan gewerkt wordt, en die kinderen opzadelen met problemen waar ze geen raad mee weten en waar ze op geen enkele wijze schuldig aan zijn. Dames en heren waar het op neer komt … : u wilt niet echt! De wil is er niet echt om de milieuproblemen aan te pakken. Het is een spel geworden. Een verraderlijk, hypocriet spel en de spelers zitten hier … tegenover mij. Zolang een serieuze organisatie als Greenpeace niet dezelfde macht kan verwerven als regeringen van machtige landen, zal er niet wezenlijk iets veranderen. Geacht publiek, het merkwaardige is dat ik iets van u heb geleerd. U denkt in wezen: het zal mijn tijd wel duren. Welnu, ik heb uw houding overgenomen, maar dan in versterkte mate. Ik stop met mijn werk; ik stop met mijn onderzoek. Ik zal de inkomsten van de patenten die ik verworven heb op mijn vindingen, en het bedrag dat met de Nobelprijs naar mij toekwam, benutten voor eigen vermaak en glorie. Ik wil vanaf vandaag niet meer lastig gevallen worden door welke milieuorganisatie dan ook en zeker niet door regeringsafgezanten. U zult het in uw milieuspel verder zonder mij moeten stellen. Ik ben een spelbreker; ik besef het. Ik ben niet loyaal tegenover het zichzelf in stand houdende milieucircus. Ik zou tegen u willen zeggen: gooi de schijn ook maar overboord. Geniet maar van wat u onder handbereik hebt. Morgen kan het te laat zijn: adieu kopzorg, adieu hooggeleerd publiek.’

Ja, verdomd, zo was het gegaan. Tenminste in essentie. Ineens besefte hij dat hij ook nog een sneer naar de Verenigde Naties had gegeven, en deze organisatie had beschuldigd van verregaande slapheid en had vergeleken met een man op rubber benen. Ook nog had hij de verlammende bureaucratie van de Europese Unie benadrukt. Maar hoe dan ook, het was eruit. Doodstil was het terwijl hij het podiumtrappetje afliep en langs de zaal regelrecht naar de uitgang liep. Dat veranderde direct nadat hij de deur achter zich had dichtgetrokken: een geroezemoes zwol aan als van een aanstormende, plotseling hoge golf aan een rustig strand.
De volgende dagen had hij in zijn hotelkamer genoten van de krantenartikelen over zijn schokkende optreden; vooral zoals beschreven werd hoe hij in zijn voorgereden Alfa Romeo Spider was gestapt en met gierende motor was weggespoten van het bordes van het conferentiecentrum. Fantastisch hoe in de Italiaanse krantenberichten de trots naar voren kwam, dat hij uitgerekend in een Italiaanse sportwagen was weggesprint. De man in de tuinstoel lachte weer hardop. Hij nam een slok whisky en zat toen plotseling verstijfd in zijn stoel. Hij hoorde gekraak van takken, gevolgd door een klagelijk au-geroep.

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *